De profeet Jona leefde in de 8e eeuw voor Christus in Israël. Hij krijgt van God de opdracht om naar het buitenland te gaan. Hij moet gaan preken tegen de inwoners van de grote stad Ninevé. Deze stad ligt in het huidige Irak.
Het kwaad van Ninevé
De HEERE regeert over de hele aarde. God regeert niet alleen over Israël. Iedereen moet naar Hem luisteren en Zijn wil doen. Daarom stuurt Hij Zijn profeet naar een stad buiten Israël. God heeft gezien wat voor een kwaad de inwoners van die stad bedenken en uitvoeren. De HEERE kan hun boosheid niet langer verdragen.
Jona moet hen waarschuwen
De HEERE stuurt Jona naar Ninevé. Hij moet de inwoners waarschuwen. Ze zullen gestraft worden voor hun verkeerde daden. Daar heeft Jona geen zin in. Hij wil God niet gehoorzamen, want Hij weet Wie God is. Hij weet dat God barmhartig is voor wie zich bekeert van de zonde en terugkeert tot Hem.
Jona vlucht bij God vandaan
De profeet Jona is niet van plan te gaan. Hij gaat bij God vandaan. Hij boekt een reis ver bij Ninevé vandaan, hij gaat naar Tarsis. In de haven van Jaffo gaat hij aan boord van een schip. Hij gaat weg van het aangezicht van de HEERE, zo denkt hij.
Niemand kan God ontlopen
Het idee van Jona is dwaas. Hij denkt dat hij voor God kan wegvluchten. Het schip vaart uit, maar het duurt niet lang of God werpt een hevige storm op de zee. Het is zo heftig dat het schip dreigt te breken en te vergaan. God houdt Jona tegen. Zoals Jona God niet kan ontlopen, kan niemand dat.
Jona slaapt in de storm
De scheepslieden roepen hun goden te hulp, maar die helpen niet. Ze gooien de lading overboord om het schip lichter te maken. Jona ligt in het ruim en is in een diepe slaap. De kapitein roept hem wakker: ‘Hoe kunt u in deze storm zo diep slapen?’ Hij roept Jona op om tot zijn God te bidden. Misschien zullen ze dan niet vergaan!
Jona is de schuldige
De bemanning wil weten wie hen met dit kwaad treft. Ze werpen het lot. Het lot wijst Jona aan. Ze vragen hem om uitleg. Hij vertelt dat hij een Hebreeër is, die de HEERE vreest. De HEERE is die God Die de hemel, de zee en het droge gemaakt heeft. Hij vertelt erbij dat Hij voor die God op de vlucht is. De mannen worden zeer bevreesd. Ze vragen hem: ‘Hoe heb je dit kunnen doen?’
De storm neemt toe in kracht
De zee wordt hoe langer hoe onstuimiger. De zeelieden vragen Jona: ‘Wat moeten we met u doen zodat de storm gaat liggen?’ Jona antwoordt dat ze hem overboord moeten werpen. Dan zal de zee stil worden, want deze storm is vanwege hem ontstaan. Hij is op de vlucht voor God. De mannen willen dat niet zomaar doen. Ze zetten alles op alles. Ze roeien wat ze kunnen, maar ook dit helpt niet. De zee wordt hoe langer hoe onstuimiger.
Jona moet overboord
De situatie is onhoudbaar, er moet wat gebeuren. De zeelui willen Jona niet zomaar overboord zetten. Ze gaan eerst in gebed tot de HEERE. De zeelieden bidden nu niet meer tot hun afgoden. Ze smeken of de HEERE hen niet wil laten vergaan. De mannen bidden of de HEERE het hun niet wil aanrekenen dat ze Jona overboord zetten. Ze werpen Jona overboord en direct komt de woeste zee tot bedaren. Het wordt stil.
De HEERE regeert de natuur
De mannen worden opnieuw bevreesd voor de HEERE. Ze brengen Hem offers. De HEERE is ontzagwekkend. Jona ging voor Hem op de vlucht. Hij wil zijn roeping ontlopen. Maar de HEERE houdt hem tegen met een storm. Jona komt in de kolkende watermassa terecht. Op dat moment is daar een grote vis die hem inslikt. Jona is drie dagen en drie nachten in deze vis. De HEERE redt Jona, ondanks dat hij niet naar Hem wilde luisteren.
Lees ook: Jona bidt in de vis tot God